Parashat Va'era
Een sprookjeshuwelijk of een zakenrelatie?
"Er was eens een koning die zijn koningin huwde. Hij gaf haar een zeer genereuze ketoeba (huwelijkscontract) met veel geschenken van zilver en goud, jewelen en zelfs ontroerend goed. Vervolgens vertrok de koning voor vele jaren naar het buitenland en zijn koningin voelde zich heel erg eenzaam. Vaak huilde zij om haar geliefde. Haar buren treiterden haar en zeiden, "waarom trouw je niet met een andere man? Je koning is zo ver weg, hij heeft je verlaten." Maar de verdrietige koningin vluchtte dan naar haar kamer en las de prachtige ketoeba en herinnerde zich de belofte van haar echtgenoot. Zij bleef hem trouw. Na vele jaren keerde de koning terug en was verbaast dat zijn echtgenote op hem had gewacht. Zij antwoordde hem, "mijn koning, ware het niet voor de prachtige ketoeba die u voor mij had achtergelaten, dan hadden mijn buren mij zeker kunnen overhalen."
Dit sprookje, als metafoor van het verbond van liefde en trouw tussen de Eeuwige en het Joodse volk, komt voort uit een midrasj—rabbijnse vertelling—uit Midrasj Eicha (Klaagliederen) Rabba.
Het is deze metafoor van een liefdesrelatie die wij in de parasja van deze week verder zullen bekijken. De parasja (Va’era) kunnen we namelijk op twee manieren lezen: als geschiedenisboek of als een romantisch sprookje.
Als we het verhaal als geschiedenisboek lezen dan volgt er een opsomming van gebeurtenissen: de Eeuwige spreekt tot Mosjé, door een wonder verandert Aharon’s staf in het hof van Farao in een slag en uiteindelijk wordt het volk uit Egypte geleidt door middel van de tien plagen (waarvan er zeven in deze parasja genoemd worden).
Maar als we parasjat Va’era als liefdesverhaal lezen dan komt er een ander beeld naar voren: God ‘toont zich’ (va’era) aan Mosjé niet alleen als El Sjaddai maar ook met Zijn naam, de tetragrammaton (jhwh). Terwijl de Eeuwige zich aan Mosjé openbaart, spreekt Hij Zijn trouw uit over het verbond:
God zei tegen Mozes: ‘Ik ben de Eeuwige. Ik ben aan Abraham, Isaak en Jakob verschenen als God, de Ontzagwekkende, maar mijn naam JHWH heb ik niet aan hen bekendgemaakt. Ik heb met hen mijn verbond gesloten en Kanaän aan hen beloofd, het land waarin zij als vreemdeling hebben gewoond. Ik heb het gejammer van de Israëlieten over de slavenarbeid die hun door de Egyptenaren is opgelegd gehoord, en dat heeft mij aan die belofte herinnert. (Ex. 6:2-6)
De middeleeuwse commentator Rasji (Rabbi Sjlomo Yitzchaki, 1040-1105 v.d.g.j.) legt subtiel uit dat de Thora vertelt dat de aartsvaderen van het boek B’reisjit (Genesis) de godsnaam nog niet kenden. De tijd voor een diepere relatie met het goddelijke was er toen nog niet rijp voor. Pas met Mosjé komt de relatie tussen God en Israël tot wasdom en dan pas is het moment daar om diepere intimiteit te creëren door de openbaring van de godsnaam. Rasji voegt tevens toe dat de Eeuwige trouw zal zijn aan Zijn belofte—de belofte van verlossing. Dit komt tot uiting in vers 7:
Ik zal jullie aannemen als mijn volk en Ik zal jullie God zijn.
Als we de parasja door de lens van de liefde heen bekijken, als sprookjesvertelling, dan kunnen we de ontwikkeling van de deze relatie zien. De fase van de aartsvaders Abraham, Yitzchak en Ja'accov staat voor de shiddoech: het zoeken van de potentiële huwelijkspartner. Vervolgens kunnen we de dienst van de B'nei Jisraël in Gosjen zien als 'daten'--beiden partijen willen natuurlijk wel weten wat voor een spreekwoordelijk vlees ze in de kuip hebben! Met de Uittocht uit Egypte 'schaakt' de Eeuwige het volk Israël (kan het nog romatischer?). Bij de Rietzie vind de verloving plaats en deze wordt bezegeld onder de 'choppe' (huwelijksvoltrekking) tussen God en het volk bij het ontvangen van de Tien Uitspraken en de Thora op Sinaï.
De liefdesrelatie wordt op het moment van Matan Thora (het schenken van de Thora) in het huwelijk verbonden. Waarom juist dit moment? Men gaat geen huwelijk aan met elkaar tenzij de partners hun trouw aan elkaar bewezen hebben.
Een andere Midrasj zegt:
"Waarom geeft de Thora niet de Tien Uitspraken in het begin? Dit kan vergeleken worden met een koning die naar een provincie/gebied komt en vraagt, "mag ik jullie koning zijn?" [vorm van huwelijksaanzoek’] Het volk antwoordde: je hebt nog niets gedaan om te rechtvaardigen dat je over ons mag regeren. Wat deed hij vervolgens? Hij bouwde de muren, verzorgde de watervoorziening en vocht in hun oorlogen. Toen vroeg hij hen wederom, "mag ik jullie koning zijn?" Nu zeiden ze enthousiast "ja, ja". Zo ook bracht God de b’nei Yisrael uit Egypte, spleet Hij de Rietzee voor ze, gaf ze manna, water en kwartels en bestreed Amalek. Toen zei God, "mag ik jullie God zijn?" Toen antwoordde ze enthousiast, "Ja! Ja!"" (Mechilta)
Hieruit blijkt dat er altijd wederkerigheid moet zijn in een relatie; zelfs in de relatie tussen de Eeuwige en de mens. De Joodse traditie verwacht veel van ons mensen—door het doen van de mitswot (geboden)—maar verwacht tegelijkertijd ook veel van God. Dit is het kenmerk van een verbond: beide partijen gaan bewust de verbintenis aan en weten wat hun rechten en plichten jegens elkaar zijn.
De achterliggende vraag blijft natuurlijk: wáárom zouden wij de parasja als sprookje lezen en niet als ‘geschiedenisboek’, compleet met een lijst van gebeurtenissen?
Een van de redenen is dat we de Thora—en vooral dit gedeelte uit Thora—al zo vaak op een letterlijke of geschiedkundige manier benaderen. Het historische perspectief en bewustzijn spelen al een grote rol in onze chagim (feestdagen) met natuurlijk Pesach als exemplarisch voorbeeld.
Maar door de tekst als liefdesverhaal te benaderen, benadrukken we niet alleen een serie specifieke gebeurtenissen maar zijn we ook in staat om de grote lijn van het verhaal te zien: waar wil de Thora heen? Wat is het achterliggende doel? Op deze manier krijgen we overzicht op de totaliteit van het verhaal—van de universele symboliek van de schepping tot de dood van Mosjé.
Ten derde heeft de geschiedenis uiteindelijk geen eeuwigheidswaarde. Geschiedenis is tijd- en plaatsgebonden. Rijken en koningen staan op en vervallen. Culturen worden geboren en vergaan vervolgens weer. Maar de onderliggende boodschap van liefde die men in de Thora kan vinden is eeuwigdurend en persoonlijk. Wij kunnen ons als individu die in het Verbond staat die liefde verinnerlijken en vormgeven op een manier die ons raakt.
Tot slot is het metaforisch benaderen van deze parasja een belangrijke les tegen religieus fundamentalisme. De Thora is geen geschiedenisboek en heeft geen wetenschappelijke pretenties. Alleen fundamentalisten lezen de tekst letterlijk waardoor de diepgang en de gelaagdheid vervliegt. De eeuwigheidswaarde van dit prachtige boek ligt juist in het feit dat het een testament is van verbondsliefde en een kompas voor ons hart. De zinnelijke beeldspraak zegt zoveel meer dan de letterlijke betekenis van de woorden.
Natuurlijk kan men ook hier kritisch naar kijken: als de Thora een liefdesverhaal is dan moeten we tegelijkertijd onderkennen dat de werkelijkheid niet altijd zo sprookjesachtig is. Hoe zit het dan met het menselijk lijden? En wat betekent het verbond dan nog? Wat houd een ‘liefdesrelatie’ met het goddelijke in? Niet iedereen heeft zo’n rotsvast geloof of ervaart spiritualiteit op deze manier.
Toch kunnen we erkennen dat we in een liefdesrelatie—of deze nou van goddelijke of menselijke oorsprong is—niet alle antwoorden hebben. Ook in menselijke relaties weten we niet hoe de verhouding zich zal ontwikkelen. We groeien allemaal. Soms maken we ruzie. En af en toe zouden we de relatie wil willen ontbinden en er van willen weglopen. Dit hoort er allemaal bij. Uiteindelijk blijven we toegewijd aan onze ‘geliefden’ en aan de relatie zelf. Zo kunnen we groeien. Dit is ware liefde: rijk, complex, soms moeilijk maar altijd eerlijk en oprecht. Als we zo kunnen ervaren dan kunnen we het inderdaad een sprookje noemen—van oneindige waarde en eeuwigdurend.
"Er was eens een koning die zijn koningin huwde. Hij gaf haar een zeer genereuze ketoeba (huwelijkscontract) met veel geschenken van zilver en goud, jewelen en zelfs ontroerend goed. Vervolgens vertrok de koning voor vele jaren naar het buitenland en zijn koningin voelde zich heel erg eenzaam. Vaak huilde zij om haar geliefde. Haar buren treiterden haar en zeiden, "waarom trouw je niet met een andere man? Je koning is zo ver weg, hij heeft je verlaten." Maar de verdrietige koningin vluchtte dan naar haar kamer en las de prachtige ketoeba en herinnerde zich de belofte van haar echtgenoot. Zij bleef hem trouw. Na vele jaren keerde de koning terug en was verbaast dat zijn echtgenote op hem had gewacht. Zij antwoordde hem, "mijn koning, ware het niet voor de prachtige ketoeba die u voor mij had achtergelaten, dan hadden mijn buren mij zeker kunnen overhalen."
Dit sprookje, als metafoor van het verbond van liefde en trouw tussen de Eeuwige en het Joodse volk, komt voort uit een midrasj—rabbijnse vertelling—uit Midrasj Eicha (Klaagliederen) Rabba.
Het is deze metafoor van een liefdesrelatie die wij in de parasja van deze week verder zullen bekijken. De parasja (Va’era) kunnen we namelijk op twee manieren lezen: als geschiedenisboek of als een romantisch sprookje.
Als we het verhaal als geschiedenisboek lezen dan volgt er een opsomming van gebeurtenissen: de Eeuwige spreekt tot Mosjé, door een wonder verandert Aharon’s staf in het hof van Farao in een slag en uiteindelijk wordt het volk uit Egypte geleidt door middel van de tien plagen (waarvan er zeven in deze parasja genoemd worden).
Maar als we parasjat Va’era als liefdesverhaal lezen dan komt er een ander beeld naar voren: God ‘toont zich’ (va’era) aan Mosjé niet alleen als El Sjaddai maar ook met Zijn naam, de tetragrammaton (jhwh). Terwijl de Eeuwige zich aan Mosjé openbaart, spreekt Hij Zijn trouw uit over het verbond:
God zei tegen Mozes: ‘Ik ben de Eeuwige. Ik ben aan Abraham, Isaak en Jakob verschenen als God, de Ontzagwekkende, maar mijn naam JHWH heb ik niet aan hen bekendgemaakt. Ik heb met hen mijn verbond gesloten en Kanaän aan hen beloofd, het land waarin zij als vreemdeling hebben gewoond. Ik heb het gejammer van de Israëlieten over de slavenarbeid die hun door de Egyptenaren is opgelegd gehoord, en dat heeft mij aan die belofte herinnert. (Ex. 6:2-6)
De middeleeuwse commentator Rasji (Rabbi Sjlomo Yitzchaki, 1040-1105 v.d.g.j.) legt subtiel uit dat de Thora vertelt dat de aartsvaderen van het boek B’reisjit (Genesis) de godsnaam nog niet kenden. De tijd voor een diepere relatie met het goddelijke was er toen nog niet rijp voor. Pas met Mosjé komt de relatie tussen God en Israël tot wasdom en dan pas is het moment daar om diepere intimiteit te creëren door de openbaring van de godsnaam. Rasji voegt tevens toe dat de Eeuwige trouw zal zijn aan Zijn belofte—de belofte van verlossing. Dit komt tot uiting in vers 7:
Ik zal jullie aannemen als mijn volk en Ik zal jullie God zijn.
Als we de parasja door de lens van de liefde heen bekijken, als sprookjesvertelling, dan kunnen we de ontwikkeling van de deze relatie zien. De fase van de aartsvaders Abraham, Yitzchak en Ja'accov staat voor de shiddoech: het zoeken van de potentiële huwelijkspartner. Vervolgens kunnen we de dienst van de B'nei Jisraël in Gosjen zien als 'daten'--beiden partijen willen natuurlijk wel weten wat voor een spreekwoordelijk vlees ze in de kuip hebben! Met de Uittocht uit Egypte 'schaakt' de Eeuwige het volk Israël (kan het nog romatischer?). Bij de Rietzie vind de verloving plaats en deze wordt bezegeld onder de 'choppe' (huwelijksvoltrekking) tussen God en het volk bij het ontvangen van de Tien Uitspraken en de Thora op Sinaï.
De liefdesrelatie wordt op het moment van Matan Thora (het schenken van de Thora) in het huwelijk verbonden. Waarom juist dit moment? Men gaat geen huwelijk aan met elkaar tenzij de partners hun trouw aan elkaar bewezen hebben.
Een andere Midrasj zegt:
"Waarom geeft de Thora niet de Tien Uitspraken in het begin? Dit kan vergeleken worden met een koning die naar een provincie/gebied komt en vraagt, "mag ik jullie koning zijn?" [vorm van huwelijksaanzoek’] Het volk antwoordde: je hebt nog niets gedaan om te rechtvaardigen dat je over ons mag regeren. Wat deed hij vervolgens? Hij bouwde de muren, verzorgde de watervoorziening en vocht in hun oorlogen. Toen vroeg hij hen wederom, "mag ik jullie koning zijn?" Nu zeiden ze enthousiast "ja, ja". Zo ook bracht God de b’nei Yisrael uit Egypte, spleet Hij de Rietzee voor ze, gaf ze manna, water en kwartels en bestreed Amalek. Toen zei God, "mag ik jullie God zijn?" Toen antwoordde ze enthousiast, "Ja! Ja!"" (Mechilta)
Hieruit blijkt dat er altijd wederkerigheid moet zijn in een relatie; zelfs in de relatie tussen de Eeuwige en de mens. De Joodse traditie verwacht veel van ons mensen—door het doen van de mitswot (geboden)—maar verwacht tegelijkertijd ook veel van God. Dit is het kenmerk van een verbond: beide partijen gaan bewust de verbintenis aan en weten wat hun rechten en plichten jegens elkaar zijn.
De achterliggende vraag blijft natuurlijk: wáárom zouden wij de parasja als sprookje lezen en niet als ‘geschiedenisboek’, compleet met een lijst van gebeurtenissen?
Een van de redenen is dat we de Thora—en vooral dit gedeelte uit Thora—al zo vaak op een letterlijke of geschiedkundige manier benaderen. Het historische perspectief en bewustzijn spelen al een grote rol in onze chagim (feestdagen) met natuurlijk Pesach als exemplarisch voorbeeld.
Maar door de tekst als liefdesverhaal te benaderen, benadrukken we niet alleen een serie specifieke gebeurtenissen maar zijn we ook in staat om de grote lijn van het verhaal te zien: waar wil de Thora heen? Wat is het achterliggende doel? Op deze manier krijgen we overzicht op de totaliteit van het verhaal—van de universele symboliek van de schepping tot de dood van Mosjé.
Ten derde heeft de geschiedenis uiteindelijk geen eeuwigheidswaarde. Geschiedenis is tijd- en plaatsgebonden. Rijken en koningen staan op en vervallen. Culturen worden geboren en vergaan vervolgens weer. Maar de onderliggende boodschap van liefde die men in de Thora kan vinden is eeuwigdurend en persoonlijk. Wij kunnen ons als individu die in het Verbond staat die liefde verinnerlijken en vormgeven op een manier die ons raakt.
Tot slot is het metaforisch benaderen van deze parasja een belangrijke les tegen religieus fundamentalisme. De Thora is geen geschiedenisboek en heeft geen wetenschappelijke pretenties. Alleen fundamentalisten lezen de tekst letterlijk waardoor de diepgang en de gelaagdheid vervliegt. De eeuwigheidswaarde van dit prachtige boek ligt juist in het feit dat het een testament is van verbondsliefde en een kompas voor ons hart. De zinnelijke beeldspraak zegt zoveel meer dan de letterlijke betekenis van de woorden.
Natuurlijk kan men ook hier kritisch naar kijken: als de Thora een liefdesverhaal is dan moeten we tegelijkertijd onderkennen dat de werkelijkheid niet altijd zo sprookjesachtig is. Hoe zit het dan met het menselijk lijden? En wat betekent het verbond dan nog? Wat houd een ‘liefdesrelatie’ met het goddelijke in? Niet iedereen heeft zo’n rotsvast geloof of ervaart spiritualiteit op deze manier.
Toch kunnen we erkennen dat we in een liefdesrelatie—of deze nou van goddelijke of menselijke oorsprong is—niet alle antwoorden hebben. Ook in menselijke relaties weten we niet hoe de verhouding zich zal ontwikkelen. We groeien allemaal. Soms maken we ruzie. En af en toe zouden we de relatie wil willen ontbinden en er van willen weglopen. Dit hoort er allemaal bij. Uiteindelijk blijven we toegewijd aan onze ‘geliefden’ en aan de relatie zelf. Zo kunnen we groeien. Dit is ware liefde: rijk, complex, soms moeilijk maar altijd eerlijk en oprecht. Als we zo kunnen ervaren dan kunnen we het inderdaad een sprookje noemen—van oneindige waarde en eeuwigdurend.
Comments
Post a Comment